Tijdens wachtdiensten kunnen alle met de auto van de zaak gemaakte kilometers als zakelijk aangemerkt worden. Dat is van groot belang voor de tegenbewijsregeling van de bijtelling. Maar dan moet de wachtdienstregeling wel goed vastgelegd worden. Een werknemer die zijn (bestel)auto van de zaak verplicht moet gebruiken tijdens wachtdiensten, moet die auto ook bij zich hebben als hij tijdens die diensten ritten met een privékarakter maakt. Die ritten mogen als zakelijke ritten worden aangemerkt, zodat minder snel de 500 kilometergrens overschreden wordt, het aantal kilometers dat privé gereden mag worden zonder dat er bijtelling van toepassing is.

De Belastingdienst eist daarvoor dat de werknemer geen invloed heeft op de keuze van de auto van de zaak. Ook moet hij over een eigen auto beschikken die voor privégebruik minstens even goed geschikt is als de auto van de zaak. De werknemer moet tijdens de wachtdienst binnen redelijke afstand van zijn woonplaats blijven en bijhouden hoeveel kilometer hij tijdens de wachtdienst rijdt en de plaatsen waarheen hij wordt opgeroepen. Een zorgvuldige vastlegging van de toepassing van deze regeling is belangrijk.

In een recente procedure was kennelijk van zo’n wachtdienstregeling geen sprake. De berijder stelde dat hij continue beschikbaar moest zijn voor storingsdiensten van straatverlichting. Het Gerechtshof besliste echter dat niet zonder meer betekent dat er dan nooit sprake kan zijn van privégebruik voor de bijtelling: “Indien belanghebbende buiten werktijd gebruik maakt van de auto, bijvoorbeeld voor een verjaardagsbezoek, zonder dat sprake is van een oproep, acht het Hof het privékarakter dermate overheersend dat de aldus gereden kilometers niet als zakelijke kilometers kunnen worden aangemerkt”. Bij toepassing van de wachtdienstregeling kan in zulke situaties de rit naar een verjaardagsfeestje toch als zakelijke rit worden behandeld.